Column Bas Kok | Woonoord Atatürk

20 maart

Op een Turkse bruiloft zaten mijn vrouw en ik aan tafel met Mehmet en zijn eega. Door de zoetgevooisde zang en vrolijke muziek konden we elkaar lastig verstaan. Tussen de liederen door begreep ik dat Mehmets ouders zestig jaar geleden naar ons land kwamen. Zijn vader Ali was niet de enige. Mehmets vader had zich in Turkije ingeschreven. Hij werd in zijn blootje gekeurd door Nederlandse artsen en goed bevonden. Wat weken later ging hij aan de slag bij een metaalfabriek in het oosten van het land. Hij was van plan in Nederland te blijven werken tot hij voldoende geld had om een tractor te kopen om zijn stuk grond in Turkije te bewerken. Maar zijn vrouw kwam over, vond werk als kippenslachter en weer wat later werd Mehmet geboren.

Dit jaar is het zestig jaar geleden dat Nederland en Turkije een verdrag sloten waardoor Nederlandse bedrijven in Turkije personeel konden werven. Het Turks-Nederlandse verdrag bepaalde de levensloop van vele duizenden Turkse jonge mannen. Tevens was het de redding van vele Nederlandse maakbedrijven die steeds lastiger aan personeel kwamen – van het in opkomst zijnde kantoorwerk werden je handen minder vuil. Ook Noordse bedrijven hadden in de jaren zestig en zeventig profijt van ‘gastarbeiders’. De scheepswerven boven het IJ konden in de wederopbouwjaren niet genoeg werknemers vinden, ze gingen in Turkije werven. Omdat het idee was dat de arbeiders na verloop van tijd zouden terugkeren, werd tijdelijke huisvesting geregeld. Daarom verscheen aan de Klaprozenweg in 1966, tegenover de NDSM, woonoord Atatürk. De naam verwees naar Mustafa Kemal Atatürk, grondlegger en eerste president van de Republiek Turkije. De meeste Turken werkten bij de NDSM en bij een aantal bouwbedrijven. Er woonden meer dan driehonderd mannen. Op de grote binnenplaats leerde een deel van de mannen fietsen. Vaak in het holst van de nacht omdat zij zich schaamden voor hun onhandigheid. In de jaren zeventig holde de economie achteruit, mede vanwege de oliecrisis. In 1974 kondigde de overheid een wervingsstop af voor Turkse gastarbeiders. Veel Turken raakten werkloos maar keerden niet terug. In 1978 is woonoord Atatürk gesloten, de bewoners vestigden zich in gewone woonwijken.

Bijna een halve eeuw later zit ik aan tafel bij Mehmet, de zoon van Ali Cerit. Ik kijk een beetje tegen hem op want hij draagt een mooi pak, praat in fraaie zinnen en is als hoofdredacteur van dagblad De Kanttekening, de werkgever van mijn vrouw. Het verhaal van migranten in Nederland hangt net als in de zeventiende eeuw samen met het succes van de Nederlandse economie en de verrijking van onze cultuur. Ons kleine land is altijd afhankelijk van de instroom van arbeidskrachten. Willen we onze rijkdom behouden dan hebben we migratie nodig. Ik weet heus dat het migratieproces in sommige wijken problemen oplevert, maar we kunnen niet zonder buitenlandse arbeidskrachten. De meeste Amsterdammers met een Turkse of Marokkaanse naam zijn trouwens al generaties geen migrant meer.

De straat van het voormalig woonoord heet nu Atatürk, er staat een gedenkteken. Ergens in de zomer zal er vast een officieel moment zijn om deze bijzondere episode van de Nederlandse en Noordse geschiedenis te memoreren. Laten we bij die gelegenheid het fenomeen migratie vieren.